Pieter Anker lijkt een geboren pechvogel. Hij komt in 1826 in Blokzijl ter wereld, als zoon van Klaas Pietersz Anker en zijn Overijsselse vrouw Antje Hendriks Wendel. Als Antje in 1839 overlijdt, trouwt vader Klaas, nu vader van zes, met Antjes zus Jantje. Ook zij overlijdt, in 1853.
Een jaar later verhuist Klaas met drie van zijn kinderen naar Urk. Het is niet toevallig dat zoon Pieter in datzelfde jaar met de Urkse Grietje de Boer trouwt.
Maar het is of vrouwenverdriet in de familielijn ingebakken zit. Grietje brengt een meisje, Aaltje, ter wereld en overlijdt drie jaar later. Pieter is nu 32. Drie jaar later trouwt hij opnieuw, met Luutje de Boer.
Pieter en Luutje krijgen samen zes kinderen, maar ook dit huwelijk wordt getekend door verdriet. Vier kinderen overlijden op zeer jonge leeftijd. Luutje zelf overlijdt een half jaar na de dood van een pasgeboren tweeling, in 1871.
Ziek en werkloos
Pieter is nu net als zijn vader voor de tweede keer weduwnaar. Zijn oudste dochter Aaltje trouwt met lichtwachter Jan Bruin en verhuist naar IJmuiden. Ook Pieters’ zoon Klaas vestigt zich in IJmuiden, met zijn vrouw Cornelia Johanna Kaptein. Zij krijgen tien kinderen, waarvan er vijf vroeg om het leven komen, twee door verdrinking op dezelfde dag in het Noordzeekanaal.
In 1880 is vader Pieter 54. Hij is ziek en werkloos. Op 2 november reist hij naar IJmuiden om bij dochter Aaltje in te trekken. Drinkt hij teveel? Krijgen ze ruzie om iets anders? Klopt hij tevergeefs bij zoon Klaas aan? Hoe het ook zij, als de winter invalt slaapt Pieter op straat, onder een boom. Al snel wordt hij gearresteerd. Tijdens de zitting legt hij uit dat zijn kinderen hem niet willen helpen, dat hij door zijn ziekte niet meer kan werken. Hij kan nergens meer heen.
De politie brengt hem naar Ommerschans. Dit is een van de zeven Koloniën van Weldadigheid, opgericht door generaal Johannes van den Bosch om armoedige gezinnen na de Franse overheersing te helpen. Ommerschans is een onvrijwillige strafinrichting. Mensen die enigzins afwijken van de norm krijgen al snel het label ‘bedelaar en landloper’ en komen hier terecht. Dat het in de Koloniën bepaald geen pretje is voor ‘luilevende armen’ weten we uit het verslag van Jacob van Gennep uit 1823, waarin hij de schrijnende realiteit voor bedelaars en landlopers in het gesticht beschrijft. We weten het ook uit het onderzoek van Suzanna Jansen, naar het lot van haar voorouders in heropvoedingskamp Veenhuizen.
Pieter hoeft van de rechter maar vijftien dagen in Ommerschans te verblijven. Hij zal er echter niet meer levend uitkomen. Op 9 april 1882 komt hij er te overlijden.
Kolonistenvader en -moeder
Pieter Anker is niet de enige Urker die in de Koloniën van Weldadigheid terecht komt.
Op 4 december 1831 verhuist de 47-jarige Pieter Lubbertjensz Kramer, van beroep arbeider en schippersknecht, samen met zijn tweede vrouw Elisabeth Jans Hakvoort en hun drie kinderen vanuit Zaandam naar Frederiksoord. Ook dochter Marritje, uit Pieters eerste huwelijk, meldt zich. Pieter en Elisabeth gaan als kolonistenvader en moeder aan de slag. Eerst in Kolonie l, op hoeve 99, waar ze waarschijnlijk verantwoordelijk zijn voor een aantal ‘bestedelingen’, waaronder weeskinderen.
Pieters vrouw Elisabeth overlijdt vijf jaar na aankomst. De jongste is dan tien. Een jaar later wordt Pieter overgeplaatst naar kolonie III in Willemsoord, waar hij zeventien jaar lang zal werken. Zijn kinderen groeien op als kolonistenkinderen. Opvallend is dat alle drie Kramers trouwen met een partner uit het Friese Weststellingwerf, waar de kolonie Mariaoord is gevestigd.
Marritje lijkt wat te mankeren: zij wordt tussen 1854 en 1867 vier keer bij een ander gezin ondergebracht. Ze blijft er na het vertrek van haar vader wonen en zal er haar laatste dagen slijten. Vader Pieter overlijdt in 1855 in Zaandam.
Bedelaars en landlopers
Onder de Urker namen in de archieven van de Koloniën bevindt zich ook die van Burgemeester Pieter Nentjes (1783-1854). Hij is in de periode 1841-1844 lid van de Maatschappij van Weldadigheid en betaalt een bijdrage van fl. 2,60.
Ook Marretje Visser (1797-1841) duikt op in de archieven. Net als haar zussen Jacobje en Aaltje werkt ze als dienstmeisje, in Andijk. Wordt ze daar ongewenst zwanger? Dat weten we niet, maar in 1822 brengt ze op Urk een zoon ter wereld, Pieter. De vader is volgens het bevolkingsregister onbekend. Pieter overlijdt vier maanden later.
Op een gegeven moment verhuist ze naar Enkhuizen. Daar krijgt ze opnieuw een zoon van een ‘onbekende vader’, Hendrik. Op haar 43ste wordt Marretje, waarschijnlijk samen met Hendrik, opgepakt, in Den Haag. Op 28 maart 1841 arriveert ze in bedelaarskolonie Veenhuizen. De verhuizing naar Drenthe betekent tevens het einde van het voormalige dienstmeisje en haar zoon: Hendrik overlijdt in augustus van dat jaar, Marretje in november. Hun resten moeten er nog ergens liggen.
Datzelfde geldt voor visserman Jan Jansz Mars (1785-1843), die na het overlijden van zijn Urker vrouw in Hindelopen opnieuw trouwt. Daar wordt hij opgepakt en naar Veenhuizen gestuurd. Hij overlijdt er op 22 juli 1843. Ook hij ligt er begraven.
Ongeveer een miljoen Nederlanders stammen af van mensen die in de ‘Koloniën van Weldadigheid’ hebben gewoond. Het is dan ook geen wonder dat onder deze sloebers zich ook Urkers bevinden. Werden de armen op Urk dan niet goed verzorgd? In elk geval niet structureel. Voor Pieter, Marretje en Jan betekende dit een eenzaam einde, zonder familie, op een plek waar liefdevolle zorg ver te zoeken was.
Bronnen
Stambomen van de genoemde families (Werkgroep Genealogie, Vrienden van Urk)
Allekolonisten.nl
Toegangspoort van Ommerschans (Foto Historische Vereniging Ommerschans)
Signalementskaart van gevangene in Veenhuizen (wiki commons)
Overlijdensakte van Marretje Visser (allekolonisten.nl)
Opgepakte bedelaars in Ommerschans (Foto Historische Vereniging Ommerschans)