Het is 21 juni 1537. De Zuiderzee wordt onveilig gemaakt door roofridders en door Karel van Gelre, de ‘Gelderse duivel’ die met zijn veldheer Maarten van Rossum nóg meer grondgebied wil veroveren. In deze warme juninacht ligt zijn oorlogsvloot voor het eiland Urk voor anker.
De Urkers zullen de vloot met lede ogen hebben zien aankomen. De Gelderse oorlogen, die in 1502 zijn begonnen (ze zullen nog tot 1543 duren) zorgen voor veel onrust. De noordelijke gewesten vormen een zijtoneel van een groter conflict om de heerschappij in Europa tussen Frankrijk en Habsburg. De Zuiderzee ligt er middenin. Dat blijkt als Karel van Gelre in 1537 een aanval op Enkhuizen beraamt, om het gebied nóg makkelijker te kunnen beheersen.
‘Allerhande oorlogs-tuyg’
Vijf sterk bemande Gelderse schepen, voorzien van ‘allerhande oorlogs-tuyg’, liggen in de nacht van 21 juni afgemeerd bij Urk. De legerleiding roeit samen met een aantal voetsoldaten naar het eiland en verbiedt de Urkers ‘op lijfstraf, het eiland te verlaten’. We weten dit dankzij de Amsterdamse regent Casparus Commelin, die het verhaal in 1693 in ‘Vervolg van de beschrijving der stadt Amsterdam’ opschrijft. De Urkers mogen onder geen beding contact leggen met Enkhuizen.
Commelin beschrijft de reactie van de Urkers: drie of vier mannen ‘vertrokken… heymelyk in der nacht met een schuyt’, waarschijnlijk een roeiboot, en weten ongemerkt de Zuiderzee over te steken. Ze waarschuwen de Enkhuizers, die meteen in actie komen. Als de vloot van de hertog de volgende dag voor kust van West-Friesland voor anker gaat realiseren de opvarenden zich al snel dat de Enkhuizer vloot in staat van paraatheid is. Ze kappen ‘in aller yl hun Anker-touwen af’ en zoeken een veilig heenkomen.
Het stadsbestuur laat de ankers opvissen en toont de trofeeën als oorlogsbuit aan de bevolking. Ze worden aan de Oost-Indische toren opgehangen, en verhuizen later naar de Drommedaris. Tussen de ankers is een steen te vinden, met de Latijnse tekst die zoveel betekent als:
De Geldersche ontrouw zocht Enkhuizens strijdb’re wallen /
Bij nacht met hare list van buiten te overvallen.
Geschiedvervalsing
De Urker klokkenluiders worden uit de geschiedenis geschreven. Gelderse geschiedschrijvers wijten de haastige vlucht aan een storm die op komst zou zijn. Een Enkhuizer sage, opgetekend door Simon Franke, schrijft de heldendaad toe aan de keuzer Erik in de Bok, die ’s ochtends de vloot voor de kust ziet liggen en de burgers oproept om ten strijde te trekken.
Dat wordt visafslagdirecteur Ide Klaas Koffeman, vader van Mariap van Urk, toch wat te gortig. In 1924 publiceert hij het ‘ware’ verhaal onder de titel ‘Een moedige daad van 4 Urker jongens’ in zes afleveringen in de Urker Courant. In zijn feuilleton benadrukt hij de warme banden tussen Urk en Enkhuizen: niet alleen wordt er gehandeld met de stad, er wonen en werken ook Urker dienstmeisjes. De vier jongens die de stad waarschuwen blijven na afloop ‘te Urk wonen en worden later onder de beste burgers geteld’.
Stof voor heldhaftige kinderboeken en romans. Dat dacht auteur Adriaan Schouten van der Velden ook: hij baseert zijn jeugdroman ‘De mislukte overval’ op het verhaal van Koffeman. Het is in 1980 uitgegeven door De Vuurtoren.
Dat de ankers aan de muren van de Drommedaris tot op de dag van vandaag aan een Urker heldendaad herinneren, is nauwelijks nog bekend. Tijd om daar verandering in te brengen.
Afbeelding Drommedaris: Josephine Vollbehr, Licht op legenden
Karel van Gelre, anonieme kunstenaar naar een origineel van Barthel Bruijn, ca. 1518 (Museum Arnhem)
Ets van de aanslag op Enkhuizen door onbekende maker (Westfries Archief)
Aflevering 1 van de verhalenserie van Iede Koffeman (Urker Courant 10 september 1924)