Recent is er nog eens goed gekeken naar de luchtfoto’s van kort na het droogvallen van de Noordoostpolder. Daarbij zijn er ten noorden van Urk sporen te zien die een cirkelvormig patroon vertonen en zouden kunnen passen bij een zogenaamd motte kasteel: een sterkte met ringgrachten. Deze sporen bevinden zich een paar honderd meter noordelijk boven het einde van de vroegere staart van Urk, op de grens van kavel D116 en kavel D 117 in het zuidelijk gedeelte van die kavels. Op Google Earth is dit sporenbeeld nu nog steeds vaag te zien op zo’n 300 meter zuidelijk van de vormtweg. De plaats correspondeert zo ongeveer met de kustlijn zoals die rond 1400 zal zijn geweest. En onmiddellijk dient zich de vraag aan of deze sporen misschien wijzen op de raadselachtige sterkte bij Luttelgeest van 1397.
De eerste Urker sterkte
In 1381 beleende de Hollandse graaf Albrecht van Beieren de Hollandse edelman Dirk van Zwieten met de eilanden Urk en Emmeloord. Dit wegens bewezen diensten. Daarbij werden de heren van Kuinre en van Voorst zonder pardon uit hun oude rechten gezet. Nu was het zo dat genoemde heren al jaren vooral op hun eigen belang uit waren en hun eigen gang gingen. Erg trouw aan hun leenheer waren ze niet en zij schroomden zeker niet zich toe te leggen op de zeeroof. Daarbij werden met name Hollandse schepen nogal eens het slachtoffer. Het uit hun leen zetten kan dan ook gezien worden als een strafmaatregel van graaf Albrecht.
Voorwaarde bij de leen was waarschijnlijk dat Dirk een sterkte op Urk moest bouwen om de met name Friese en Kuinder zeeroverij te bestrijden. Dirk liet er geen gras over groeien en nog in hetzelfde jaar werd er op Urk een sterkte gebouwd waar zo’n 25 soldaten konden verblijven en er ruimte was om gevangenen onder te brengen. Deze sterkte stond waarschijnlijk op de zuidkant van het eiland op de zogenaamde “Herenkamp”. Bij opgravingen zijn er aanwijzingen gevonden dat dit ter hoogte van het huidige wijk 5-126 en wijk 6-6 moet zijn geweest. Zie ook de Urcker kroniek: “Middeleeuws Urk onder wijk 6-6”. Tijdens de bouw leverde de “tymmeringe op Urck” in de omgeving de vrees op dat deze bedoeld was om van daaruit juist zeeroverij te bedrijven en leverde de nodige protestbrieven op.
Holland en Friesland
Het boterde al heel lang niet tussen Holland en Friesland. In 1396 besloot Albrecht van Beieren om de Friezen definitief te onderwerpen. Tot dan toe waren de Friezen relatief zelfstandig en niet schatplichtig aan de Graaf van Holland dan wel de Bisschop van Utrecht. De macht van de eerste reikte tot en met Urk en Emmeloord, en die van de tweede in het Oversticht (inclusief Drenthe) tot en met Ens, Vollenhove en Kuinre. Een tweede doel van Albrecht voor een veldtocht tegen de Friezen was het weer thuis brengen van de beenderen van zijn oom, Graaf Willem IV, die in 1345 bij de slag bij Warns was gesneuveld. Graaf Albrecht ronselde zo veel mogelijk krijgsvolk, tot en met Engelsen en Fransen aan toe. Ook moest er een vloot komen. Dat gebeurde gedeeltelijk door nieuwbouw maar vooral ook door inhuur van schepen.
De slag bij Schoterzijl
Op 24 augustus 1396 voer er een vloot met naar schatting zo’n 10.000 soldaten van Enkhuizen richting Kuinre. Op 27 augustus ging men aan land bij Kuinre. Kort daarvoor had de heer van Kuinre heel opportunistisch de zijde van Albrecht gekozen. Kennelijk had hij van graaf Albrecht (bij goed gedrag) meer te verwachten dan van de Friezen. Op 29 augustus 1396 kwam het tot een slag die de geschiedenisboeken is ingegaan als “de slag bij Schoterzijl”, hoewel het dorp Schoterzijl toen nog niet bestond. Deze slag viel uit in het voordeel van Albrecht van Beieren. De Friezen waren echter niet zomaar onderworpen. Er braken jaren van regelmatige schermutselingen aan die bekend zijn geworden als “de Friese oorlog”. Deze duurde van 1396 tot 1401 en eindigde formeel in dat laatste jaar met de “Vrede van Bolsward”, waarbij geheel Friesland werd onderworpen aan het grafelijke gezag. Lang heeft dat overigens niet geduurd. In het voorjaar van 1411 werd Stavoren als laatste stad weer aan het grafelijk gezag onttrokken en was Friesland weer onafhankelijk.
De tweede Urker sterkte
In 1396 kondigde graaf Albrecht tevens een handelsboycot af tegen de Friezen. Hij probeerde dat o.a. te bewerkstelligen door het stimuleren van de kaapvaart. Dirk van Zwieten op zijn beurt maakte van Urk en Emmeloord een uitvalsbasis voor de Hollandse kapers. Het mag duidelijk zijn dat Holland voor de Friezen – zeker na 1396 – de aartsvijand was en de Friezen lieten zich van hun kant niet onbetuigd, met name niet wat betreft het kapen van Hollandse schepen. In 1397 leefde blijkbaar de vrees dat de Friezen Urk en Emmeloord wel eens in zouden kunnen nemen. Albrecht en Dirk achtten het daarom noodzakelijk om de strategisch gelegen eilanden te beschermen. Daartoe kwamen zij op 24 mei van dat jaar overeen om een “stedekiin, slot ende veste te maken mit enen berge op Luttigegheest”. De sterkte van 1381 zal voor het beoogde doel te veraf hebben gelegen. Cornelis de Vries plaatste Luttelgeest op de noordkust van het eiland Urk. Het zal niet meer omvat hebben dan enkele schamele vissershutten. Over de precieze ligging van Luttelgeest zijn ons echter geen nadere gegevens overgeleverd. Ook over die tweede sterkte wordt in de bronnen verder niet meer gerept. Hoewel het sporenbeeld hoogst suggestief is, weten we dus niet zeker of de bouw wel is doorgegaan en of Luttelgeest op het toen toch al niet erg uitgestrekte Urk lag. Wel weten wij dat er in de loop van de geschiedenis, met name in het noorden, veel land verloren is gegaan. De structuren op de luchtfoto’s trekken evenwel onze aandacht. Onderzoek op kavel D 116 en 117 is daarom zeer gewenst!
Bronnen/Literatuur:
Commelin, C. 1693. Korte beschrijving van d’eylanden Urk en Emmeloort in Beschryving van Amsterdam deel V. 878.
De Vries, C. 1962. Geschiedenis van het eiland Urk. 63.
Geurts, A.J. 2005. Urk, de geschiedenis van een eiland. 37.
Janse, A. 1993. Grenzen aan de macht. 207.
Nationaal Archief, archief van de graven van Holland 200, f.5 (24 mei 1397).
Post, K. 2024. Middeleeuws Urk onder wijk 6-6. 1-28.