De huidige dorpskern is slechts een klein restant van deze enorme eindmorene. Toch strekt de laag keileem zich nog steeds uit tot ver in het IJsselmeer (onder andere op de Vormt), waar de laag een dikte van wel 8 meter kan bereiken. De aanwezigheid van talrijke stenen in het keileem, waarvan sommige enorme afmetingen hebben (tot wel 6 meter omtrek), maakt dat oude kaarten het ‘Val van Urk’ als gevaarlijk beschouwen voor de scheepvaart. Ook vandaag de dag vormen bekende stenen zoals de ‘Ommelebommelestien’ een gevaar voor surfers en scheepvaart. Een deel van het land ten noorden van de dorpskern werd na de drooglegging ongeschikt geacht voor landbouw vanwege het keileem en de stenen. Hier ontstond het Urkerbos, met daarin het geologisch reservaat ‘Van der Lijn’.
Nadat het ijs zich terugtrok, werd Urk een duidelijk herkenbare heuvel in een verder vrijwel vlak landschap, dat alleen werd doorsneden door beken en rivieren die van oost naar west smeltwater afvoerden. In die tijd bedekte een koude poolwind vanuit Doggerland het hele land met een dikke laag zand, waardoor nieuwe zandruggen en rivierduinen ontstonden. In deze warmere periode, die zich afspeelde tussen 180.000 en 35.000 jaar geleden, werd de omgeving van Urk het domein van rendieren, mammoeten, reuzenherten en holenberen.
In hun spoor kwamen ook de eerste mensen naar onze streken in de vorm van neanderthalers. Deze mensen leefden in kleine familiegroepen en trokken rond, afhankelijk van de plaatsen waar in die tijd van het jaar wild en vruchten het meest overvloedig te vinden waren. Dankzij hun gedrongen lichaamsbouw konden ze goed tegen de kou. Ze hadden de mogelijkheid om te spreken zoals wij en maakten gebruik van stenen vuistbijlen, werpsperen en vuur, ook tijdens de jacht, wat resulteerde in open niet-beboste plekken in het landschap.
De moderne mens (homo sapiens) arriveerde voor het eerst rond 35.000 jaar geleden in onze streken, voornamelijk in het zuiden van Europa. Er ontstonden nauwe contacten tussen beide menselijke typen, waardoor het overgrote deel van de wereldbevolking vandaag de dag ongeveer 2 procent neanderthalergenen heeft, met uitzondering van mensen uit Afrika. Dit komt doordat de moderne mens naast deze vermenging met Neanderthalers, ook zijn eigen evolutionaire weg in Afrika volgde, geïsoleerd van de neanderthalers die voornamelijk in Eurazië leefden. Hierdoor hebben mensen van Afrikaanse afkomst over het algemeen minder of geen neanderthalergenen. Het uitsterven van de neanderthalers vond plaats voordat de moderne mens zich over de rest van de wereld verspreidde, met als gevolg dat Afrikaanse populaties geen genetische erfenis van de neanderthalers hebben. Het is moeilijk om precies vast te stellen hoe beide mensentypen de natuur en hun wereld hebben beschouwd. Toch bieden de grottekeningen die ze hebben achtergelaten enige inzichten. Kunst begon als magisch-religieuze kunst, waarbij men niet alleen iets wilde uitdrukken van wat men ervaarde, maar er ook iets mee wilde bereiken. Het lijkt erop dat ze de wereld hebben ervaren als een magische eenheid, bestaande uit onze dagelijkse wereld, het aardse dat nieuw leven voortbrengt, en de hemel waarvan het licht en de regen essentieel zijn voor groei. Ze zagen een wereld waarin alles invloed heeft op alles en waarin de mens niet bovenaan staat, maar slechts een klein onderdeel van het geheel is. Het is mogelijk dat ze diep in de grot invloed wilden uitoefenen om zegeningen en vruchtbaarheid te verkrijgen in hun dagelijks leven. Dit leidde ook tot culturele feesten in de winter om het vuur, symbool van licht en leven, terug te brengen in de lente. Daarnaast ontstond de gewoonte om de doden te begraven in de richting waar de zon opkomt tijdens de midwinter, in de hoop op een nieuw leven. Hoewel er nog geen bewijzen van de aanwezigheid van deze mensen bij Urk zijn gevonden, zou een oud stuk gewei dat als gereedschap is gebruikt hierop kunnen wijzen.
Jagers-Verzamelaars
Rond 10.000 BC komt er een einde aan de laatste ijstijd, het Weichselien. Het klimaat wordt geleidelijk warmer in onze streken. Aanvankelijk ligt de zeespiegel 8 meter lager dan tegenwoordig, maar door het smelten van het ijs zal deze voortdurend stijgen, wat uiteindelijk leidt tot de vorming van de Noordzee. Door regenval wordt het binnenland dicht begroeid, waardoor de kleine aantallen mensen die toen in ons land rondtrokken alleen in kustgebieden en langs rivieren kunnen wonen. Het noorden en oosten van de Noordoostpolder zijn grotendeels bedekt met loofbossen, maar het zuidwestelijke gebied rond Urk blijft relatief open. Hier ontstaat al vroeg een moerassig gebied. Dit komt doordat vlak onder Urk de rivier de Overijsselse Vecht stroomt en iets zuidelijker de IJssel. De IJssel vormt een diepe geul, het Val van Urk. Naarmate de mondingen van deze rivieren in Noord-Holland verzanden, kan het water niet meer wegstromen en wordt het gebied rond Urk erg drassig, met veel grasvegetatie en uitgestrekte rietvelden. Door de wind en zandafzetting van deze rivieren ontstaan hoge rivierduinen, vooral langs de IJssel en iets lager langs de Vecht, waar al snel rondtrekkende jager- verzamelaars een droog plekje kunnen vinden. De mensen die vanaf 10.000 voor Christus het gebied rond Urk bezoeken, bestaan uit kleine familiegroepen die voortdurend rondtrekken op zoek naar voedsel. Ze komen om te vissen, te jagen en vruchten te verzamelen, zoals noten, grassen, appels en dergelijke. Het is echter moeilijk om sporen te vinden van rondtrekkende groepjes mensen. Misschien is er een vuurplaats te ontdekken.
De eerste boeren
Hier komt rond 5.000 BC verandering in. Geleidelijk zien we nieuwe immigranten, al dan niet samen met de jagers-verzamelaars, in het gebied verschijnen en hun woonplaats kiezen op de hogere rivierduinen bij Swifterbant, op Schokland en onder Urk. Ook deze mengeling van jagers- verzamelaars en eerste akkerbouwers wordt aangetrokken door de vele soorten wild en vruchten in dit deltagebied. Ze blijven hier op de hoogste rivierduinen voor langere tijd of slechts tijdelijk wonen, afhankelijk van het jaargetijde waar jagen en verzamelen dan het meeste oplevert. Uit de opgraving van zo’n rivierduin in de Zwolse Hoek, E4 genoemd en nu weer waar de Zeeheldenwijk gebouwd wordt, blijkt dat deze mensen van de zogenoemde Swifterbantcultuur ook dichtbij het huidige Urk hun kampementen hebben opgeslagen.
Uit de daar opgegraven vondsten krijgen we een beeld van hoe deze mensen geleefd hebben. Restanten tonen aan dat vissen, jagen en vruchten verzamelen nog steeds hun hoofdbezigheid waren. Maar de uit Anatolië (Turkije) afkomstige akkerbouwers ontdekten hoe ze door zaden zelf uit te zaaien zich na verloop van tijd konden verzekeren van de gewenste vruchten en dat bepaalde dieren, zoals varkens en runderen, goed te temmen waren. Uit paalgaten en begraven personen blijkt dat ze zo langer op één plaats konden blijven en daar hutten bouwden en hun doden begroeven. Sommige paalgaten hebben een willekeurig patroon, wat het moeilijk maakt om hun doel te begrijpen. Deze paalgaten zouden mogelijk verband kunnen houden met de gebruiken van de vroege bewoners. In hun magische wereld was het behoud van de balans tussen leven en dood essentieel.
Wanneer een hert werd gedood, geloofden ze dat ze het leven konden teruggeven door bijvoorbeeld de schedel en huid aan palen en stokken te hangen, en door middel van gebed het leven weer te laten terugkeren. Ze toonden dankbaarheid voor verzamelde vruchten door een klein deel opnieuw in de grond te stoppen, wat mogelijk heeft bijgedragen aan de ontdekking van landbouw.
Hoewel vruchten verzamelen en jagen nog steeds belangrijk waren, bood landbouw uiteindelijk meer voedsel, waardoor de bevolking groeide. In Drenthe werden deze boeren bekend als de Trechterbekercultuur, beter bekend als de Hunebedbouwers. Ze leefden van granen zoals eenkoorn en emmertarwe, hielden schapen, varkens en geiten, en hadden enkele runderen rond hun permanente boerderijen. De boerderijen hadden muren van gevlochten takken en leem, en daken bedekt met riet. Ze begroeven hun doden in de bekende hunebedden, waar grote stenen werden opgevuld met kleinere stenen en vervolgens bedekt met grond en bloemen. Deze hunebedden werden omringd door een cirkel van stenen, waardoor ze een gewijde plek vormden die afgesloten was van de gewone wereld. Dit gebruik weerspiegelde hun opvatting over dood en leven: wat een grafkamer was voor de doden, werd tegelijkertijd een symbolische baarmoeder in het landschap, gericht op het oosten, waar met Midwinter de zon nieuw leven in de koude aarde bracht.
Het is dan ook aannemelijk dat de natuurlijke berg die later Urk genoemd zou worden, ook als zo’n heilige en gewijde plek werd ervaren. Het was een plek waar mensen niet woonden, maar waar heilige ceremonies plaatsvonden.
Bronnen
- Johannes Krause en Thomas Trappe, De reis van onze genen, 2020
- Lewis-Williams D., The Mind in the Cave, Thames & Hudson, 2016
- T.J. ten Anscher, Leven met de Vecht: Schokland-P14 en de Noordoostpolder in het Neolithicum en de Bronstijd, 2012