Het leenrecht dat de Abdissen van Elten hebben kan tot aan de pauselijke rechtbank in Rome toe verdedigd worden. Een ieder die deze rechten durft te trotseren en zich niet aan de afspraken houdt, kan de pauselijke ban verwachten. De bijzondere status van het Stift Elten maakt ook Urk bijzonder, omdat ook zij alleen te maken hebben met de abdis van Elten en daarmee een hoge heerlijkheid is. Dit houdt in dat het een zelfstandig gebied is met eigen wetten en rechtspraak. De belangrijkste rechten van de landsheer, het Stift Elten, zijn de rechtspraak en die op jacht en visserij. Een belangrijke bron van inkomen is het tienderecht. Bijvoorbeeld een tiende van de oogst moet worden afgedragen. Op Urk bevindt zich een opslagplaats waar het deel voor de landheer wordt opgeslagen. Uit de archieven blijkt echter dat het behoorlijk lastig is om het tienderecht te innen voor de veraf gelegen abdij.
De geringe opbrengsten en alle moeite om die te innen, hebben waarschijnlijk meegespeeld toen dit eeuwigdurend recht over het ‘Urcker’ gebied door de abdij van Elten, tegen een jaarlijkse rente, in de dertiende eeuw werd afgestaan aan Graaf Floris V van Holland. De graven van Holland treden vervolgens op als landheer, die Urk in leen geven. Urk krijgt een reeks van leenbezitters. Het begint met de graven van Kuinre, de geslachten Van Voorst en Van Swieten en dan weer Herman van Kuinre. In 1475 komt Urk in handen van de familie Zoudenbalch, een patricisch geslacht uit Utrecht. Jonkheer Johan van de Werve heeft rechten op Urk van 1616 tot 1660. In dat jaar verwerft de stad Amsterdam het eiland Urk. De leenhoogheid is dan in handen van de Staten van Holland en West-Friesland. Als landsheer geven ze de lage en middelbare jurisdictie in leen, en dit complex van rechten wordt een ambachtsheerlijkheid genoemd. Urk is van belang voor de scheepvaart en Amsterdam weet zo invloed op Urk uit te oefenen, door dit baken in zee in stand te houden. De belening van een ambachtsheerlijkheid moest altijd gebeuren op een sterfelijk persoon, vaak leden van het stadsbestuur. De ambachtsheer van Urk is verantwoordelijk voor de lagere rechtspraak, maar benoemt hiervoor een schout op het eiland. Een ambt dat tegen betaling kan worden verkregen. De schout zorgt er ook voor dat Amsterdam een deel krijgt van de strand- en zeevond. Het tienderecht zorgt nog voor wat inkomsten, waaronder een deel van de opbrengst van het hooiland.
De berechting van zware misdrijven is een taak van de leenheer, in het geval van Urk de Staten van Holland. Als de kosten voor Urk te hoog worden voor Amsterdam, geven ze de rechten op Urk weer terug in handen van de leenheer, de Staten van Holland en West-Friesland. Als gevolg hiervan is Urk nog tot 1950 een Noord-Hollands gebied gebleven. Pas toen werd Urk bij de provincie Overijssel gevoegd.
Alle ‘Heeren’ met rechten over ‘Urck’ wisten zich gebonden aan deze oude Eltense hoogheidsrechten. Tot op de huidige dag getuigt de gedenksteen boven de ingang van het Kerkje aan de Zee nog van deze leenrechtelijke tijden. Het is het blazoen van het gewest Holland en West-Friesland dat als leenheer op het wapenbord in de eerste rangorde staat. Een wapen met de twee Hollandse leeuwen die worden bedekt door de gouden kroon van de graaf van Holland als teken van de grafelijke soevereiniteit over de hoge heerlijkheid Urk en Emmeloord.
De Franse keizer Napoleon Bonaparte haalt uiteindelijk de bezem door deze ‘Urcker’ middeleeuwse rechten. De heerlijke rechten worden in 1795 afgeschaft en de rechtspraak wordt in het hele land gelijk getrokken. In 1804 roept Napoleon zichzelf uit tot keizer en ziet zich als de nieuwe opvolger van Karel de Grote, de grote Frankische keizer. Als gevolg hiervan wordt ook het oude middeleeuwse Heilige Roomse Rijk met zijn vele staten en staatjes ontbonden. Twee keizers in Europa dat gaat niet.
Het koninkrijk Pruisen heeft zich als nieuwe macht in Duitsland in 1803 het grondgebied van het Stift Elten toegeëigend. Elten is dan geen zelfstandig vorstendom meer./
De overgebleven eeuwigdurende rechten op ‘Urck’ houden dan ook op te bestaan. Bij de de domeinen van Holland weten ze in 1804 eigenlijk ook niet meer waar de tijnsgelden voor ‘Urk en Emmeloord’ naar toe moesten. Besloten wordt om de betalingen dus maar te staken.
De ‘Urcker’ geschiedenis als koninklijk leengoed, een geschiedenis die met Keizer Otto de Grote in 968 met de schenking aan Elten is begonnen, wordt na eeuwen in stilte en zonder oorkonden door de ‘Rentmeester der Domeinen’ van het gewest Holland in 1804 beëindigd.
De abdijkerk van Elten bestaat nog. Eeuwen van rampen en oorlogen heeft de kerk overleefd. In de kerk liggen nog de stoffelijke resten van graaf Wichman IV, de heer van ‘Urck’, tezamen met zijn familieleden en verscheidene abdissen die als vorstinnen ooit over het Stift en haar gebieden regeerden.
Op het eiland Urk en Emmeloord op Schokland zal het in 1804 niet direct zijn opgemerkt dat de feodale middeleeuwen met alle eeuwigdurende rechten bij de Gratie Gods ook voor ‘Urk en Emmeloord’ zijn afgesloten. De oude ‘Hoge Heerlijkheid’ verdwijnt als een nauwelijks nog opgemerkt overblijfsel uit lang vervlogen tijden. Alleen de wapenschilden boven de deur van het Urker kerkje herinneren hier nog aan.