Grote schepen vangen meer

Vissnelheid is van grote invloed op de vangst. De zeilschepen gebruiken daarom ook steeds meer zeil om zo de snelheid te vergroten. Vooral voor de vangst van de ansjovis is dit belangrijk. In 1908 doet de eerste motor zijn intrede in de visserij, een Kromhout van 56 pk die op petroleum draait. In 1914 volgt de eerste Urker, Wouter de Vries van de UK 64. Aanvankelijk wordt de motor zo min mogelijk gebruikt. Zodra er voldoende wind is, wordt de motor stopgezet en komt de fok er weer bij. De motor is eigenlijk vooral een hulpmotor. De eerste Urker motorbotter heeft slechts 16 pk, al wordt het een twintiger genoemd.

Gunstige resultaten

De mechanische kracht bewijst zijn nut. Geen getob om de haven uit of in te komen. Als de wind niet gunstig is voor de zeilen, is de UK 64 altijd als eerste buiten. De bepaalde diepte om te vissen kan te allen tijde worden vastgehouden. Met het thuisstomen is de UK 64 als eerste aan de markt en maakt de beste prijzen. Door de goede ervaringen van de UK 64 willen wel meer vissers een motor, maar als gevolg van de Eerste Wereldoorlog is er zowel gebrek aan onderdelen om de motoren te bouwen als aan brandstof. De Kromhoutfabriek moet daarom een wachtlijst aanleggen voor de bestellingen die geplaatst worden. In 1916 worden er motoren besteld voor de UK 114 en de UK 158. In 1917 worden de UK 46, de UK 59 en de UK 77 van motoren voorzien. In 1919 krijgt de UK 163 als eerste een motor van 26 pk. Al deze motoren worden bij de Kromhoutfabriek in Amsterdam ingebouwd. De UK 147 is de eerste die op Urk, bij de firma Hoekman en Zonen, wordt afgebouwd. Zo doen de motoren langzamerhand hun intrede in de Urker vissersvloot. Eerst nog samen met de zeilen, om uiteindelijk volledig voor de voortstuwing te zorgen.

Zuiderzeesteunwet

De Zuiderzeesteunwet biedt in de jaren dertig een aantal belanghebbenden krediet voor de bouw van een Noordzeebotter ter compensatie van het feit dat de Zuiderzeevisserij met de komst van de Afsluitdijk ten einde komt. De leningen variëren meestal van twee- tot ruim drieduizend gulden, de rente is minimaal 3 en maximaal 5 procent. De aflossing geschiedt over het algemeen in 15 jaar, 26 weken per jaar (de zomermaanden), 3,- tot 4,- gulden per week. Cessie is een gebruikelijk middel om de terugbetaling veilig te stellen: bij de visafslag hangt achter het loket van uitbetaling een lijst van de Rijksdienst met daarop de namen van de vissers bij wie de termijnen meteen van de vangstopbrengst moeten worden ingehouden. Er wordt in het kader van de Zuiderzeesteunwet zo’n 2.000.000 gulden krediet verleend. Daarvan is slechts drie tot vier procent niet afgelost.

Boomkorvisserij

Na de oorlog groeit de Noordzeevloot gestaag door. De boomkorvisserij met gieken, waarvoor in 1959 de eerste kotter wordt uitgerust, betekent een omslag in de visserij. Het grote succes van de boomkor in Nederland kan worden verklaard uit het feit dat de boomkorconstructie een aantal zware wekkers toelaat, terwijl de gezamenlijke breedte van de twee netten groter is dan bij een bordentrawl. Bij een trawlnet, dat wordt opengehouden door scheerborden, is het aantal wekkers gelimiteerd. Bij een te groot aantal of te hoog gewicht van de wekkers wordt de netopening kleiner en daalt de visnamigheid van het net. Bij de boomkor is dit niet het geval. Vooral bij het vissen op tong, die de eigenschap heeft om zich in de bodem in te graven bij nadering van gevaar, is dit een groot voordeel. De vangst van tong neemt beduidend toe bij het gebruik van meer wekkerkettingen.

De intrede van de boomkor en de zwaardere tuigen verklaart ook de sterke groei van het motorvermogen. Meer motorvermogen zorgt weer voor betere vangsten en zo ontstaat een sneeuwbaleffect, waarbij de Urker vloot zich in korte tijd vernieuwt. Schepen worden groter, veiliger en de accommodatie wordt verbeterd. De stuurhut wordt uitgerust met nieuwe apparatuur, zoals DECCA, echolood, zenders en richtingzoeker. Met alleen de dekverlichting is eerder een stroomvoorziening van 12 volt nog voldoende, maar begin jaren zestig wordt die verdubbeld naar 24 volt en al snel daarna naar 110 volt, waarbij de pompen middels een drijfwerk worden verbonden met de hoofdmotor. Als later de pompen ook elektrisch worden aangedreven, is 220 volt gelijkspanning nodig. Omstreeks 1968-1970 worden de eerste kotters uitgerust met wisselspanning. Rond 1970 zijn er nog maar weinig schepen die zich bezighouden met de rondvisvisserij (haring, kabeljauw, wijting en schelvis).

Quotering

Het gaat de visserijsector op Urk voor de wind. De vloot groeit door tot 1975, maar dan volgt, op aanbeveling van de Noord-Oost Atlantische Visserij Commissie (NOAVC), de invoering van de quota. Er worden vangstbeperkingen ingevoerd in de vorm van nationale quota voor tong, schol, haring, makreel, kabeljauw, schelvis en wijting. Op basis van de quota blijkt de Urker vloot te groot, en dan gaat het met name om de tong. De kottervloot moet gesaneerd worden. Daarvoor wordt het Ontwikkelings- en Saneringsfonds ingesteld.

In 1976 machtigt de Europese Gemeenschap de lidstaten om individuele quota in te voeren op basis van de historische vangsten in 1972, 1973 en 1974. Op 1 januari 1978 wordt het Reglement Zee- en Kustvisserij ingevoerd, waarin is vastgelegd dat ook handelaren en visafslagen administratie moeten voeren over de handel in de door de minister aan te wijzen vissoorten en hiervan periodiek opgave moeten doen. In 1982 is er de vaststelling van de tweede Europesche controleverordening, waardoor vissers verplicht worden een logboek bij te houden, vangstopgave te doen en alle aanlandingen te registreren. Ook mogen landen de veilplicht invoeren. In 1983 wordt een Europees visserijbeleid vastgesteld. Ook de ‘regeling eisen aan administraties van transacties inzake zeevis voor handelaren, visafslagen en vissers’ wordt van kracht. Afslagen mogen bijvoorbeeld op grond van die regeling geen vis verhandelen zonder letterteken en nummer van de vaartuigen en het vangstgebied. Na protest van de afslagen wordt dit naderhand gewijzigd in een zorgplicht en zijn afslagen niet verantwoordelijk voor onjuiste of onvolledige gegevens.

Middels sanering verdwijnt er 40.000 pk, maar door de goede bedrijfsresultaten en de Wet Investerings Regeling (een subsidie van 14% op de investering) komt er, door de bouw van steeds grotere kotters, ook weer 100.000 pk bij. De zogenaamde pk-race bereikt zijn hoogtepunt in de jaren tachtig, als er kotters worden gebouwd met meer dan 3.000 pk. De overheid besluit uiteindelijk paal en perk te stellen aan de motorcapaciteit van de vissersschepen. Pk-licenties en nieuwe saneringsrondes beperken de vloot weer. Ook wordt wettelijk vastgelegd dat nieuw te bouwen vaartuigen geen groter vermogen mogen hebben dan 2.000 pk.

Eigen verantwoordelijkheid

De harde aanpak en het besef bij de vissers dat het zo niet langer door kan gaan, zorgt voor meer samenspraak en overleg. De uiteindelijke instelling van de veilplicht in combinatie met de Biesheuvelgroepen, waarbij Producentenorganisaties zelf verantwoordelijk worden voor de afstemming van vangstcapaciteit op de quota, zorgt voor rust in de sector. De Nederlandse vloot is behoorlijk afgebouwd en de quota worden efficiënt beheerd. Meer samenwerking tussen vissers en biologen moet leiden tot vaststelling van quota die beter afgestemd zijn op de werkelijke visbestanden.

Botters in de Oosthaven, omstreeks 1920.
De motorbotter UK 64.
De UK 94, een motorbotter met verhoogde zijboorden en stuurhut.
De Westhaven van Urk lag in de jaren zestig vol met Noordzee- en IJsselmeerschepen.
Jaren zestig. Herstelwerkzaamheden aan de netten in de haven van Urk.
De invoering van de boomkor zorgde voor de behoefte aan meer motorvermogen.