De medische ontwikkeling zijn in de negentiende eeuw dusdanig dat dokters vaak machteloos staan. Pas in de Tweede Wereldoorlog komt penicilline beschikbaar en kan bijvoorbeeld tuberculose effectief bestreden worden. Sinds eind van de achttiende eeuw blijkt inenten wel een effectief middel om de besmettelijke en vaak dodelijke ziekte pokken tegen te gaan. Vanwege religieuze bezwaren laten maar heel weinig mensen zich in de negentiende en begin twintigste eeuw inenten.
Om kwakzalverij tegen te gaan, komt er in de negentiende wetgeving die meer eisen stelt om het medisch beroep te mogen uitoefenen. Studies worden langer en hiermee wordt de kans om een heelmeester te krijgen voor Urk alleen maar kleiner. Wie wil er na een jarenlange studie tot arts naar een afgelegen eiland als Urk komen, waar niets te beleven is? Voor Urk is het steeds een zoektocht om een bereidwillige plattelandsheelmeesters te vinden.
Dominee Nentjes durft het in 1869 desondanks aan om bij Gedeputeerde Staten te vragen om een tweede geneesheer op Urk, juist vanwege de afgelegen ligging. Zij geven echter aan dat het aan de gemeente Urk zelf is om die naar het eiland te krijgen en te betalen. Het blijkt echter al lastig genoeg om één geneesheer naar Urk te krijgen. De meesten blijven ook maar kort.
Besmettelijke ziekten
Halverwege de negentiende eeuw is Arrien Maximilliaan Geerling geneesheer op Urk. Ook hij strijdt voortdurend tegen de onwil van de Urkers om zich te laten inenten. Met name de Afgescheidenen, het overgrote deel van Urk, willen er niets van weten. Geerling wordt in 1864 opgevolgd door Habermehl en hij krijgt al snel met een nieuwe pokkenepidemie te maken. Habermehl stelt zelfs de school op zaterdag open om zich gratis te laten inenten, maar de opkomst is bijzonder laag. In 1865 sterven 96 mensen op een bevolking van ruim 1.500 personen, waarvan de meesten als gevolg van de pokken.
Na Habermehl komt Van Zijl uit Emmen in 1872 kort op Urk. Daarna komt in 1873 Frits Frans Wilhelm Bode, die tot zijn overlijden in 1887 geneesheer is op Urk. Dat de gemeente blij is met de heelmeester blijkt wel uit een bericht uit de Enkhuizer Courant van 12 november 1876, waarin wordt vermeld dat de gemeenteraad van Urk heeft besloten om ‘de geachten geneesheer een gouden anker-horloge als souvenir aan te bieden en wel uit erkentelijkheid wegens het bedanken van een beroep naar elders.’
Na zijn dood wordt met spoed een nieuwe genees-, heel- en verloskundige gevraagd. De gemeente verstrekt vrije woning met apotheekkamer. Er is echter geen animo en de situatie wordt nijpend, want er zijn de nodige kinderen ziek, waarvan er ook al een aantal zijn overleden. Uiteindelijk meldt De Jong uit Havelte zich als geneesheer. Hij krijgt te maken met een tyfusuitbraak in 1892. In februari komt het eerste geval voor en al snel lijden er 180 personen aan de ziekte. Meer dan veertig van hen overlijden, degenen die herstellen blijven lang zwak. ‘In ééne familie bedroeg het getal der sterfgevallen ruim twintig; meermalen kwam het voor dat de predikant van het eiland in eene betrekkelijk kleine kamer een vijf- a zestal lijders aantrof, waarvan somtijds de helft lag te ijlen. Tot tweemaal kwam het voor dat uit een huis drie dooden tegelijk werden uitgedragen. Sommige woningen zijn bovendien zoo klein, dat nog voor enkele dagen het lijk van een man op de straat in de kist moest gelegd worden, wijl deze niet in de woning kon’, meldt De Maasbode van 13 november 1892. Er wordt een commissie in het leven geroepen om hulp te verlenen, die ook weer een beroep doet op de liefdadigheid in middels de landelijke kranten.
In 1893 komt echter een einde aan het dienstverband van De Jong, omdat de gemeenteraad hem ontslaat. De man is volgens hen verslaafd aan alcohol en de gemeenteraad geeft aan dat ze het voor hun geweten niet kunnen maken om hem te handhaven. Het eiland is daarmee wel verstoken van medische hulp en het is weer zoeken naar een nieuwe dokter. Op Urk vermoedt de gemeenteraad zelfs tegenwerking van de Geneeskundige Raad, die een gerucht in de wereld geholpen zou hebben dat de bevolking een heelmeester niet meer van het eiland laat vertrekken als die er eenmaal is en dat ook de rekeningen niet betaald worden. Vanuit Urk verschijnt een ingezonden brief in Het Nieuws van den Dag van 26 februari 1894 waarin de briefschrijvers de kwade geruchten over Urk willen ontkrachten. Hierin benadrukken ze dat de bootverbinding volop de gelegenheid geeft om het eiland te verlaten en getuigen de nakomelingen van de overleden heelmeester Bode en ook de ontslagen dokter De Jong dat bijna alle rekeningen altijd zijn betaald. Het levert echter geen sollicitanten op en uiteindelijk wordt de minister van Oorlog bereid gevonden om officieren van Gezondheid naar het eiland te sturen. Officieren die vaak maar voor korte tijd op het eiland zijn, als Wüthrich, Broekhoff en Van Walraven.
Urk neemt dan al een bijzondere positie in omdat de geneeskundige hulp door het rijk wordt gesubsidieerd, omdat hier een geneesheer met zijn praktijk niet genoeg geld verdient. De provincie tast vervolgens nog dieper in de buidel om de komst naar Urk aantrekkelijker te maken. Rijk, provincie en gemeente betalen samen tweeduizend gulden, met vrije woning en apotheek.
Een echte arts
In juni 1897 krijgt Urk de eerste echte arts, de heer J.J. Brouwer uit Nijkerk. Bij de vermelding van zijn benoeming in de landelijke pers wordt erbij vermeld: ‘Wij hebben wel eens hooren beweren, dat ’t een standplaats is, waar ’t voor een man van eenige ontwikkeling niet is uit te houden; dat men er suf van wordt of aan den drank geraakt.’ Prompt besluit de provincie in 1901 om de jaarlijkse toelage met honderdvijftig gulden te verhogen, zodat de arts in staat gesteld wordt om eens per jaar met vakantie te gaan naar het vasteland, uiteraard na aanwijzing van een plaatsvervanger.
Na dokter Brouwer komt er in 1903 opnieuw een arts, Van der Wielen. Helaas raakt deze dokter in 1906 ook besmet door de tyfus en overlijdt op 37-jarige leeftijd. Urk is weer even vacant, maar op de vacature reageren deze keer maar liefst vijf artsen. Uiteindelijk wordt door de gemeenteraad gekozen voor dokter Smits uit Wijnjeterp. Hij ontvangt jaarlijks twaalfhonderd gulden uit de gemeentekas en vrije woning, bovendien een rijkstoelage van achthonderd gulden en driehonderd gulden voor vervanging tijdens afwezigheid uit de gemeente. Bij deze benoeming worden een aantal voorwaarden gesteld. Zo moeten de door de gemeente aangedragen behoeftigen kosteloos geholpen worden, alsook de medicijnen en verbandmiddelen verstrekt worden. Bij de niet-behoeftigen, de rijkeren, mag hij de kosten in rekening brengen. Veertig cent per visite en zestig cent als zich in een gezin meer zieken bevinden. Voor een verlossing mag hij vijf gulden rekenen, maar alleen wanneer de vroedvrouw het zelf niet afkan. Kosteloos moet de arts taken verrichten als: inentingen, doodschouw, behandelen en kisten van lijken van overledenen aan besmettelijke ziekten en het ontsmetten van gebouwen, voer- en vaartuigen die brandhaarden van besmetting dreigen te worden.
Verbeterde leefomstandigheden
De negentiende eeuw is er een met een hoog sterftecijfer. Er gaan jaarlijks meer jonge mensen dood dan oudere, zeker wanneer er sprake is van een epidemie. De twintigste eeuw laat een stijgende lijn van de gezondheid zien. Dit is allereerst te danken aan de verbeterde leefomstandigheden. Daarnaast wordt ook het belang van hygiëne ingezien, zeker ook als het gaat om behandeling van patiënten. Op Urk worden dode dieren in sloten gedumpt en het afval stroomt door de straten, die in de volksmond niet zomaar ‘graften’ worden genoemd. Het zijn broedplaatsen van allerlei ziekten. Steeds meer wegen worden verhard en in 1911 wordt riolering aangelegd. In 1918 komt er elektriciteit en in 1924 volgt de waterleiding. Drinken van vervuild water, vaak in perioden van lange droogte, was vaak een oorzaak van ziekten. Alle ontwikkelingen dragen bij aan een toename van de gezondheid. Maar de bijgelovigheid is ook op Urk nog steeds aanwezig. Huismiddeltjes als kloosterbalsem, Haarlemmerolie en pijlrogolie worden vaak eerst gebruikt voordat een bezoek aan de dokter wordt gebracht. En… er is ook altijd nog wel ergens een ‘mannetjen’ dat over bijzondere ‘geneeskundige gaven’ beschikt.
Met de bouw van het nieuwe raadhuis krijgt dokter Smits in 1906 een nieuwe dokterswoning met apotheek. Smits richt op Urk een afdeling van het Witte Kruis op, dat meteen al ruim tweehonderd leden heeft. Het Witte Kruis heeft een klein gebouwtje bij de Bethelkerk, dat dienstdoet als magazijn en zuigelingenbureau.
Smits wordt opgevolgd door Van Geijtenbeek en in 1918 komt dokter Lugtenborg. In dat jaar openbaart zich op Urk weer een vreselijke ziekte: vlektyfus. De uitbraak begint in augustus en al snel lijden er tientallen mensen aan. Het onderkomen van de Van Alphenstichting wordt ingericht als noodhospitaal, maar die twintig plekken zijn al snel vol. Daarna wordt het voormalige interneringskamp ingericht met materiaal dat door het Nederlandse Rode Kruis beschikbaar wordt gesteld. Ook de dokter wordt ziek en er komt een tijdelijk een militaire arts. De behandelend arts telt zestig lijders uit vijfendertig gezinnen. De bestrijding is lastig, want luizen worden gezien als de overbrengers van de ziekte. Het hele dorp ontluizen gaat niet en daarom worden alleen de gezinsleden van een besmet gezin ontluisd en de woning zoveel mogelijk ontsmet met zwaveldioxyde. Eind maart 1919 verlaat de laatste patiënten de barak; van de vierennegentig gevallen zijn er veertien overleden. Volgens de arts wordt de bestrijding bemoeilijkt omdat zieken, ondanks de kans op besmetting, haast worden overlopen door bezoek. Ook het feit dat na het overlijden alles wekenlang potdicht gaat met de lakens voor de ramen, komt de ventilatie van de besmette woningen niet ten goede.
Ziektekostenverzekering
De armoede is groot op Urk en de meeste mensen hebben geen geld om specialistische hulp te betalen. In 1904 richt de stichting Draagt Elkanders Lasten (D.E.L.) een hospitaalfonds op. Doel van dit fonds is om financiële hulp te verlenen aan leden die op advies van de geneesheer naar elders moeten voor specialistische hulp of ziekenhuisopname. Dit gebeurt overigens niet zo vaak, want, zo staat in de Handleiding voor de Gezondsheidszorg uit 1928, het is niet raadzaam om te adviseren om naast de huisdokter ook nog naar een specialist te gaan. ‘Dergelijke suggesties brengen, naar de ervaring leert, de goede geneeskundige verzorging van de economisch-beter-gesitueerden in gevaar. Eenzijdigheid, verspilling van tijd en geld, overdrijving is niet zelden het gevolg.’ Maar wanneer het toch gebeurt, is er het hospitaalfonds. Vaak gaan de patiënten dan naar het rooms-katholieke ziekenhuis in Zwolle. D.E.L. rekent eens per jaar met de betreffende artsen af. D.E.L. richt uiteindelijk ook een ziekenfondsverzekering op.
In 1923 komt dokter Vonk naar Urk. Er is sprake van minder kindersterfte, maar de sterfte ligt nog steeds boven het landelijk gemiddelde. Tuberculose (tbc) steekt steeds meer de kop op en in 1930 wordt zuster De Wit als wijkzuster van het Witte Kruis aangesteld om de strijd tegen tbc aan te gaan.
In 1934 wordt de zogenaamde doktersbus opgericht. De leden van D.E.L. ontvangen een bonnetje, waarmee ze de hulp van een huisarts kunnen inroepen. De huisarts krijgt voor de bon een afgesproken bedrag uit de kas. D.E.L. benoemt in 1938 een tweede arts op Urk, dokter B. de Jong. Voor hem wordt een nieuwe woning gebouwd in Wijk 8, naast het buurthuis. Dit buurthuis, het latere Medisch Centrum, betekent ook een enorme vooruitgang op het gebied van hygiëne. Het biedt medische en sanitaire voorzieningen, onder meer een badgelegenheid. Velen maken hiervan gebruik tot de woningen zelf voorzien worden van een douche of bad.
In juni 1939 verdrinkt dokter De Jong echter wanneer hij met een paar vrienden gaat zwemmen op de Staart. Hij is ruim dertig jaar en laat een vrouw en een kind achter. In 1940 wordt de 26 jaar oude dokter Andriesen door het ziekenfonds van D.E.L. benoemd.
In 1945 steekt tyfus de kop weer op. Tientallen patiënten worden ingeënt en ook bloedtransfusie wordt toegepast. De ziekte zorgt ook nog voor besmetting in andere delen van Nederland door het eten van gerookte paling. De paling raakt besmet als ze lang verblijven in de visruimen van afgemeerde schepen in de Urker haven, waar ook de riolen in uitkomen.
Verbetering
De tweede helft van de twintigste eeuw laat een duidelijke verbetering zien van de volksgezondheid. Er komen grotere woningen, goede sanitaire voorzieningen en na de inpoldering ook een ziekenhuis in de buurt. Door de komst van een landelijk Ziekenfonds tijdens de Tweede Wereldoorlog is er zorg voor iedereen gekomen. Het kost Urk bovendien steeds minder moeite om aan artsen te komen. Dokter Vonk blijft zelfs drieëndertig jaar op Urk, hij wordt in 1956 opgevolgd door dokter Rebel, die een nieuwe praktijk krijgt aan de Singel.
Urk krijgt in 1957 ook een eigen ziekenauto, die door de Urkers zelf wordt betaald. Ook komt er een zelfstandige apotheek.
De praktijk in Wijk 8 wordt na het vertrek van Heidinga in 1957 bezet door dokter P. Bregman. Hij blijft twintig jaar op Urk en wordt opgevolgd door dokter E.P. Dumas. Hij vertrekt na vier jaar en daarna komt dokter W. de Visser naar Urk. Hij blijft tot 2016 als arts actief en ook zijn zoon is arts geworden op Urk.
Dokter Rebel wordt in 1975 opgevolgd door Boomsma, die ook al snel weer vertrekt. In 1978 komt dokter W.A. de Lege. De groei van Urk noodzaakt tot het aantrekken van meerdere huisartsen. In 1971 komt dokter W.H. Cense, in 1982 dokter P.C. Hildering en in 1986 dokter D. Visser. In 1992 komt dokter C.J. Dekker voor Cense en in 1994 krijgt Urk de zesde huisarts, G.J. Jonkheer. De huisartsen zijn verenigd in de huisartsenassociatie, maar in het begin van deze eeuw heeft de groep zich gesplitst in de Huisartsengroep Urk en de Urker Huisartsenmaatschap. De eerste groep heeft nog eigen praktijk aan huis, de laatste groep werkt vanuit Het Dok, waarin diverse vormen van eerstelijnszorg en poliklinische zorg worden aangeboden.
De gezondheidszorg heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt en Urk is hierin niet achtergebleven. Was het vroeger uren varen met een botter om in een ziekenhuis te komen, of een lange tocht met de ijsvlet over het ijs, nu ligt een patiënt binnen een half uur in een hypermodern ziekenhuis. Door inenting zijn veel kinderziektes uitgebannen. Uit de cijfers blijkt dit ook: vroeger gingen er vooral jonge mensen dood, nu gaan er vooral oude mensen dood.