Urk is in de Gouden Eeuw vooral uit maritiem oogpunt belangrijk voor de omliggende gebieden. Het economische leven speelt zich in die tijd af in steden die een binding met de zee of rivieren hebben en daar ontstaat een markt voor kunst. Het genre zeegezichten ontwikkelt zich vanaf het begin van de zeventiende eeuw. Men schildert alleen in de ateliers omdat de verf zich niet leent voor het schilderen in de buitenlucht. Er is geen kunstschilder die de oversteek maakt naar een van de eilanden in de Zuiderzee, omdat er dan eenvoudigweg geen vraag is naar pittoreske schilderijen van binnenhuisjes met arme boeren of vissers.
Reislust en een pittoresk eiland
Vroeg in de negentiende eeuw wordt Urk voor het eerst aangedaan door reislustigen, veelal van gegoede afkomst. Van sommigen zijn reisverslagen overgebleven die op beeldende wijze verslag doen van het leven op het eiland. Het beroemdste voorbeeld is van Jacob van Lennep, hij bezoekt het eiland in 1823, maar zijn reisverslagen worden pas in de twintigste eeuw gepubliceerd. Tijdgenoot jonkheer Pieter van Loon (1801-1873) bezoekt het eiland enige tijd later, in 1840. Pieter van Loon en Jacob van Lennep verkeren in dezelfde hogere kringen en hadden dezelfde belangstelling. In 1853 brengen zij samen het album Tafereelen uit de Geschiedenis des Vaderlands op de markt. Van Lennep schrijft de tekst en Van Loon maakt de illustraties.
Pieter van Loons vader is advocaat en maakt deel uit van het landsbestuur. Hijzelf is ingenieur maar houdt hij zich hoofdzakelijk bezig met reizen en tekenen. Hij reist met zijn schip De Volhouder langs vele pittoreske plaatsen aan de Nederlandse kust en maakt schitterende tekeningen. Hoewel hij nooit publiceert, trekt zijn werk ook anderen naar het Zuiderzeegebied. Een daarvan is Fransman Henri Monniers, die in 1845 naar Schokland trekt. Als Monniers zijn belevenissen op Schokland publiceert, gebruikt hij daarbij enkele tekeningen van jonkheer Van Loon die hij, soms in spiegelbeeld, natekent.
De tekeningen van Van Loon over Urk tonen klederdracht, binnenhuisjes en werkende mensen. Ze geven een uniek beeld van het geïsoleerde eiland in de negentiende eeuw en hij is de eerste die de Urker klederdracht in kleur uitbeeldt.
Klederdracht met aantrekkingskracht
Al in het midden van de negentiende eeuw ontstaat in toenemende mate belangstelling voor klederdracht. Kunsthandel Frans Buffa & Zonen in Amsterdam brengt rond 1845 een serie van 56 prenten op de markt, waarop streekgebonden kleding of klederdrachten uit het hele land te zien zijn. Deze steendrukken zijn gemaakt naar aquarellen van twee kunstenaars: Valentijn Bing (1812-1895) en Jan Braet von Ueberfeldt (1807-1894).
Bing en Braet zijn leerlingen van de bekende schilder J.A. Kruseman. Hoewel de aquarellen een wat romantische sfeer ademen is het, gezien de detailstudies en verklarende teksten, de bedoeling van de kunstenaars om een betrouwbaar en levensecht beeld te geven van de kledinggewoontes in de verschillende Nederlandse streken en plaatsen.
Als in navolging van de eerder genoemde reizigers ook de Fransman Henri Havard besluit een tour over de Zuiderzee te wagen, lijkt het toeristische hek van de dam. In de zomer van 1873 reist hij in gezelschap van de Nederlandse zeeschilder J.E. Van Heemskerck van Beest drie maanden met een tjalk over de Zuiderzee. Hij doet verschillende plaatsen aan: Marken, Urk, Volendam, Monnickendam, Edam, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik, en er verschijnen verslagen van de reis in de Revue Britannique, een Franstalig internationaal magazine. In 1874 publiceert hij het boek La Hollande Pittoresque, dat een jaar later al een tweede druk krijgt. In totaal zou het in deze periode vier keer worden uitgegeven in het Frans.
Havard is diep onder de indruk van het gebied en geeft dat al in de eerste zin van zijn boek weer: ‘Hoewel er in Europa waarschijnlijk geen enkele reis bestaat die, uit wijsgerig en etnografisch oogpunt, van groter belang is dan een rondvaart rond de Zuiderzee, wordt deze toch slechts zelden ondernomen.’
De uitgave van Havard is ongekend populair en doet een stroom van internationale kunstenaars op gang komen.Het boek wordt ook in het Nederlands en in het Engels vertaald.
De artiesten volgen. George Clausen (1852-1944) is een van de eersten die voet aan wal zet in Volendam, en daarmee als ontdekker van het schildersdorp Volendam de geschiedenis ingaat. In 1875 bezoekt hij Urk. Hoelang hij blijft is niet bekend, maar hij koopt verschillende kledingstukken, die hij later in zijn atelier in Engeland gebruikt om Hollandse taferelen te ensceneren.
Volkskunst
Op Urk zelf is de bevolking in de negentiende eeuw vooral bezig met het invullen van de primaire levensbehoeften. De spaarzame kunstzinnige uitingen hebben veelal een decoratief karakter. Kerfwerk op stoofjes, mangelplanken en klompen, en borduursels op hemden, kraplappen, boezel, broeken en ondermutsen, veelal in kruissteek. Als in 1909 een ‘Oude Urker kamer’ wordt ingericht, is het vooral het kerfwerk en borduurwerk dat vol trots wordt tentoongesteld. Bijzonder is het knipwerk van Jan Visscher (1855-1938), om zijn postuur wel ‘Jantje de Knipper’ genoemd. Volgens de folklorist D.J. van der Ven maakt Jan zijn eerste knipsel als hij vijf jaar oud is. Er wordt beweerd dat hij niet kon lezen of schrijven en dat zijn vrouw de letters voortekende. Het werk van Jan Visscher is naïef te noemen. Zonder de regels van het perspectief te hanteren knipt hij dwarsdoorsneden van gebouwen en Bijbelse taferelen. De werken hebben een grote verbeeldingskracht en zijn geknipt met een grote, stompe schaar. Het Reformatorisch dagblad noemt ze ooit ‘ongeloofwaardige knipsels’. Inmiddels zijn de knipsels opgenomen in belangrijke volkenkundige collecties; ze zijn te vinden in het Zuiderzeemuseum en het museum van papierkunst.
Van reizende kunstenaar tot verblijvende kunstenaar
Aan het eind van de negentiende eeuw blijven kunstenaars voor een wat langere tijd op het eiland. Echter zo populair als Volendam zal het eiland in de Zuiderzee nooit worden. In 1881 opent Leendert Spaander in Volendam een hotel en trekt daarmee het toerisme naar het dorp. In 1888 wordt een tramverbinding aangelegd tussen Edam en Amsterdam en voor Volendam betekent dit dat toeristen en kunstenaars het dorp veel makkelijker kunnen bereiken. De combinatie van goede bereikbaarheid, een gastvrij hotel, een pittoresk dorp gevuld met welwillende Volendammers in klederdracht die tegen betaling graag poseren, doet menig kunstenaar naar Volendam vertrekken. De vele Volendamse schilderijen verspreiden zich over de gehele wereld en zo wordt het beeld van Volendam met de wijde hullen en groene huisjes synoniem aan het beeld van Nederland.
Urk is echter heel moeilijk te bereiken en beschikt niet over goede verblijfsmogelijkheden. Alleen een enkele vastberaden en avontuurlijke kunstenaar weet het eiland te bereiken en dat karakter weerspiegelt zich in de werken die op Urk gemaakt worden. De Duitser Hans von Bartels (1856-1913) komt af en toe Urker vissers tegen in havenplaatsen aan de Nederlandse kust. Door zijn voorliefde voor klederdracht schildert hij sommige Urkers. Hij is een van de kunstenaars die de oversteek maakt. In 1908 logeert hij voor langere tijd bij burgemeester van Suchtelen van de Haare (Het nieuws van den dag: Kleine courant, 1 augustus 1908). Hij maakt figuurstudies en schildert Urker binnenhuizen.
De blijvende kunstenaar
Ernst Leyden (1892-1969) is de enige kunstenaar die zich laat inschrijven in het bevolkingsregister van Urk en die daarmee een ‘Urker’ wordt. Zijn grote voorbeeld en vriend, de schilder Jan Sluyters, heeft enige tijd in Staphorst gebivakkeerd en daar de boeren op het doek vastgelegd. Als Sluyters zijn werken tentoonstelt, zien de critici een nieuwe beweging: ‘In Staphorst schildert hij het cosmisch gevoel, dat alles bindt tot die eenheid, waaraan een enkele maal de mensch zich overgeeft als een verlorene, als een gelukkige dwaas’ (De Telegraaf, 21 september 1916). Ook Ernst Leyden wil zich eenmaal overgeven als gelukkige dwaas en besluit tot de overtocht naar het eiland Urk. Hij laat zijn atelier vanuit het Gooi overbrengen naar het eiland en een Urker timmerman bouwt het voor hem op aan de rand van het dorp. In totaal verblijft Leyden met tussenpozen twee jaar op het eiland. Hij schildert modernistische werken waarin de straten, havengezichten en de mensen van Urk een rol spelen. Ook zijn kunstzinnige vrienden nodigt hij uit om naar het eiland te komen. Zo bezoekt de danseres Gertrude Leistikow Urk, en de schilders Jan Sluyters en Valentyn van Uytvanck maken er kunstwerken. De kunstenaar en latere verzetsheld Willem Arondeus woont tijdelijk in het huisje van Leyden. Arondeus blijft jaren op het eiland, schildert, schrijft er gedichten en wordt verliefd op een Urker visser, met wie hij lange tijd samenwoont.
Het werk dat Leyden en zijn vrienden op Urk maken kenmerkt zich door een moderne geest. Het verblijf op het verlaten eiland wordt door een enkeling als de gelukkigste periode uit hun leven ervaren. Ook Ernst Leyden kan het niet laten om op latere leeftijd in zijn werk te memoreren aan de periode die hij op Urk heeft doorgebracht. Hij schildert dan abstracte werken en laat Urk opnieuw een rol spelen.
Het interbellum
Voor Urk zijn de jaren ’20 en het begin van de jaren ’30 van de twintigste eeuw een periode waarin men met angst uitkijkt naar de afsluiting van de Zuiderzee. In 1918 wordt de Zuiderzeewet aangenomen en daarmee lijkt een eind te komen aan het vissersbestaan van de Urkers. Kunstenaars kijken met nostalgische gevoelens naar de eilandcultuur, die naar verwachting spoedig verleden tijd zal worden. Een goed voorbeeld van een schilder die om deze reden naar Urk komt is Arie van der Boon. Hij bezoekt het eiland in 1935 en trekt de straten in op zoek naar pittoreske vissershuisjes. Met veel oog voor detail legt hij bijna weemoedig het dorpsleven vast.
Na de Tweede Wereldoorlog
In de periode die volgt is Urk in de ban van de ontwikkeling van de visserij. De welvaart van het armoedige voormalige eiland neemt een vlucht en er wordt zelfs gesproken over het wonder van Urk. Schilders hebben nauwelijks aandacht voor het voormalige eiland dat inmiddels is omringd door polder. Musici en schrijvers zoals Lennaert Nijgh en Annie M.G. Schmidt (met het lied ‘Sprinkhaan op Urk’) hebben wel aandacht voor Urk. Pas in de jaren ’60 krijgen schilders weer belangstelling voor Urk en vooral voor het leven in de haven. Klederdracht als onderwerp heeft afgedaan. Charles Louis Vennik (1927-1990) tekent de haven zonder het heden te verloochenen. De auto’s die te zien zijn vertellen de kijker wanneer het werk is gemaakt. Zijn werk is erg realistisch en sluit niet aan bij de moderne bewegingen binnen de kunst in deze periode.
Op Urk zelf ontstaat aan het eind van de twintigste eeuw belangstelling voor de eigen kunst en cultuur. Diverse stichtingen met als doel cultuurbehoud worden opgericht: Stichting Urker Uitgaven, Vrienden van Urk, Comité Urkerdag en Stichting Culturele Activiteiten. Ook ontstaat in deze periode een eerste generatie Urker kunstenaars: Henk Kapitein, Willem Post en Geert en Okke Weerstand, die met veel oog voor het verleden kunstwerken scheppen. De generatie die volgt: Bertus Gerssen en Rik Buter heeft inmiddels Urk verlaten en beproeven het geluk elders. Maar ergens in hun werk lijkt Urk toch altijd zijn sporen achter te laten.
Herboren folklore
Aan het eind van de twintigste eeuw sterven de dragers van klederdracht in Nederland in rap tempo uit. Daarmee ontvouwt zich binnen de kunsten een hernieuwde aandacht voor het onderwerp. Als op 16 maart 1992 kunstenaar Job Koelewijn het Rietveldpaviljoen laat schoonmaken door een aantal Spakenburgse vrouwen lijkt de herboren aandacht voor folklore binnen de beeldende kunst een feit. Modeontwerpers Viktor en Rolf geven een nieuwe impuls aan de Nederlandse identiteit met de lijn die zij in 2007 presenteren.
Ook de Urker dracht valt weer binnen de straal van het kunstenaarsoog. Ted Noten vindt inspiratie in de Urker oorbel, hij vergroot deze en zet de vorm in voor een andere functie: hij kan als ketting gedragen worden. Het kunstenaarscollectief Het Wilde Oog laat Urker vrouwen poseren bij Flevolandse Landart.
Zonder klederdracht of andere folkloristische verwijzing worden twaalf Urker ouderlingen verbeeld in de serie Exactitudes. Geïnspireerd door hun interesse in opvallende dresscodes van verschillende sociale groepen, hebben fotograaf Ari Versluis en styliste Ellie Uyttenbroek systematisch 154 typen gedocumenteerd. Op nr. 77 vinden we de Urker ouderlingen. In exact dezelfde houding, in een zwart pak, kijken ze de camera in. Als de foto’s op de website geplaatst worden naast de andere 153 typen voelen de ouderlingen zich daar toch niet prettig bij en vragen het kunstenaarsduo de foto’s te verwijderen. Zo blijft nr. 77 een lege plek op de website en zal de nieuwsgierige kunstliefhebber het boek moeten kopen om de serie van de Urker ouderlingen te zien.
Literatuur:
Barrett, Brian Dudley. Volendam, kunstenaarsdorp: het erfgoed van hotel Spaander. Zwolle: d’jonge Hond/Enkhuizen: Zuiderzeemuseum, 2009.
Post, Klaas en Elisabeth Oost. Ernst Leyden op Urk, 1919-1921: Een expressionist, zijn gasten en hun werk. Urk: Stichting Urker Uitgaven, 2014.