De oorkonde van 966

Het hof van keizer Otto de Grote , toen nog een reizend hof, verblijft in het jaar 966 op de keizerlijke palts in ‘Noviomago’. De toenmalige keizerstad Nijmegen. Het is daar op zijn palts dat de keizer deze eerste ‘Urcker’ oorkonde tekent ‘met zijn eigen ring’. In de oorkonde wordt door de keizer Otto de Grote een gedeelte van het ‘Urcker’ gebied geschonken aan het Pantaleon klooster in de stad Keulen.

In plechtige taal en met vrome bewoordingen wordt aangevangen: “In de naam van de Heilige en ondeelbare Drievuldigheid. Otto, door Gods genadige goedheid Keizer en Augustus”.

De keizer noemt vervolgens hoe hij “bewogen door het heilzaam verzoek van zijn beminnelijke echtgenote en medekeizerin Adelheid als ook Zijne Eerwaarde aartsbisschop Wilhelmus van Mainz dat wij hebben afgestaan de helft van zekere eilanden in het Almere die Urck genoemd worden en al hetgeen wat ligt aan de overzijde van het water de Nakala tot aan Vunningham waar vroeger graaf Gardolfus toezicht had, gelegen in het graafschap van graaf Egbert, voor ons zielenheil en de ongeschonden staat van ons rijk, aan het klooster van Sint Pantaleon, gelegen in de voorstad van Keulen, door de keizerlijke macht van ons gezag, in eigen gebruik en voortdurend gebruik aan de broeders, die daar de Heer dienen, en het uit overtuiging gegeven met alles wat erbij hoort; weiden, visserijen, wateren, watergangen, gebaande en ongebaande wegen, in- en uitgaande rechten, roerende en onroerende goederen verkregen en nog te verwerven, en met alles wat er naar wet en recht toe behoort. De rechthebbenden hebben ook recht op vrij verkeer door het rijk. En op dat dit gezag van onze schenking door allen sterker wordt geacht lieten wij deze oorkonde opstellen en hebben die bezegeld met onze ring, eigenhandig eronder bevestigd”.

Het in de oorkonde aan het klooster in Keulen geschonken ‘Urcker’ gebied had betrekking op een redelijk groot territorium wat zich uitstrekt van de rivier de Naghel, een waterstroom die ongeveer liep ter hoogte van het huidige Tollebeek, tot alle gebieden ten noorden daarvan tot de Friese kust.

Keulen is in de 10e eeuw de belangrijkste stad in het Duitse rijk. Het Pantaleonklooster is in de tijd van de ‘Urcker’ schenking een belangrijke benedictijner abdij in dat gebied. Bruno van Keulen de broer van de keizer was de eerste abt van deze abdij. Het klooster is ook door hem gesticht en wordt in de loop der tijd door zijn broer de keizer met veel gebieden, goederen en bijhorende rechten beleend. Abt Bruno is daarnaast ook aartsbisschop van Keulen en daarmee de belangrijkste kerkelijke leider in het Duitse rijk van keizer Otto de Grote.

Met de ‘Urcker’ schenking krijgt de abt en aartsbisschop twee belangrijke waterwegen, met de vaarroute de ‘Naghel’ door het ‘Urcker’ gebied en het Vlie vormen deze gezamenlijk de verbinding van Keulen en de andere Duitse Rijnsteden naar open zee.

Het aan de Abdij van Pantaleon en zijn abt Bruno geschonken ‘Urcker’ gebied met alle daarbij behorende rechten, blijft met deze schenking wel binnen de belangensfeer van de keizerlijke familie. Een feodale strategie voor behoud en verdere opbouw van macht en invloed die gangbaar is bij al deze voorname vorsten- en adelsgeslachten.

Keizer Otto de Grote
De Abdij van Pantaleon heeft een sterke verbinding met de Ottoonse dynastie, de toen regerende vorstenfamilie. In het jaar 962 werd koning Otto van Saksen door de paus in Rome gekroond tot ‘Keizer en Augustus’ van het Heilige Roomse Rijk. Ook ‘de Landen van Urck’ maken als koninklijk domein deel uit van dit middeleeuwse Duitse rijk. Otto de Grote voert een verdeel- en heerspolitiek in zijn rijk. Hij zoekt voornamelijk in Italië, wat ook tot zijn rijk behoort, steun bij de paus in Rome en ook in zijn Duitse gebieden vergroot hij de invloed van de Kerk om zo de macht van zijn machtige leenmannen in te tomen.
De schenking van ‘Urck’ in AD 966 is in groter verband dan ook een onderdeel van deze rijkskerkenpolitiek. Otto de Grote poogt hiermee mensen aan zich te binden en een uiteenvallen van zijn rijk te voorkomen. Zijn ambitie, maar ook zijn grote droom, is een christelijk Europees Avondland. Een herstel van het eerste Europese keizerrijk, het oude rijk van Karel de Grote.
Met het noemen van Urck neemt ook de geschiedenis van Urk officieel een aanvang.

Koningin Mathilde
Dat Urk bij de Ottoonse keizersfamilie terecht is gekomen, is te danken aan de moeder van Otto de Grote, koningin Mathilde. Zij is van oude en voorname Friese adel en getrouwd met de Saksische koning Hendrik I de Vogelaar, de stichter en stamvader van de Ottoonse keizerlijke dynastie.
Koningin Mathilde is een vrome vrouw, die later door de Kerk heilig wordt verklaard. Zij leeft eenvoudig en als een voorbeeld voor anderen schenkt ze haar rijk geborduurde Koninklijke lijkwade aan de armen. Een eenvoudig linnen kleed vindt zij als lijkwade voldoende.
Het is de moeder van koningin Mathilde, de Friese gravin Reginhilde, die de oude familierechten en bezittingen in het graafschap Staveren Zuidergo had geërfd. Bezittingen en rechten die teruggingen tot graaf Gardolfus en die via de familielijn van Reginhilde – Mathilde bij de Ottoonse keizersfamilie terecht zijn gekomen.
De vrouwen uit deze Ottoonse dynastie vervullen een belangrijke rol in het bestuur van het Rijk. Dit is ook het geval bij koningin Mathilde. Als moeder van de keizer wordt ze regelmatig bij de regering betrokken. Daarnaast bepalen deze vrouwen ook zelf grotendeels wat er gebeurt met de erfgoederen uit hun eigen familie.
Koningin Mathilde zal bij de oorkonde van AD 966 met daarin de schenking aan het Sint Pantaleonklooster van het Koningsgoed ‘Urck’ haar invloed hebben doen gelden over het Friese erfdeel van haar moeder Reginhilde.
Graaf Ekbert Eenoog, die als graaf van Stavoren en van ’Urck’ ook genoemd wordt in de oorkonde, is getrouwd met een zuster van koningin Mathilde. Zijn grafelijke gezag over Stavoren en ‘Urck’ zal hij waarschijnlijk aan zijn schoonzuster de koningin te danken hebben gehad.

Graaf Gardolfus
Gardolfus wordt in de oorkonde van AD 966 de Friese graaf van ‘Urck’ genoemd, en is daarmee de eerste persoon in de geschreven ‘Urcker’ geschiedenis. Hij leeft rond het jaar 880.
Hij is na 885 graaf van Zuidergo, een graafschap in het Friese gebied dat bestaat uit het gebied rond Stavoren en het aangrenzende Friese deel van ‘Urck’. Gardolfus heeft dit gebied, dat waarschijnlijk al een oud familiebezit is, weer in leen gekregen van keizer Karel de Dikke als beloning voor zijn bijdrage bij de uitschakeling en de dood van de Noormannenkoning Godfried de Deen. Deze Deense koningszoon heerst over een groot gedeelte van het Friese gebied aan de zee waartoe ook het ‘Urcker’ territorium behoort. Dit oude ‘Frisia’ is door Godfried min of meer rond het jaar 880 van de keizer in leen verkregen, maar Godfried wil meer dan alleen deze Friese gebieden. De Noorman verlangt voor zijn trouw aan de keizer ook gebieden in het centrale deel van het keizerrijk, daar waar de rijke wijnlanden lagen. Hij gaat door zijn ambities voor de keizer en zijn inheemse leenmannen een steeds groter gevaar vormen. De Vikingen zijn immers uitmuntende varenslui en moedige krijgers. Godfried kan vanuit Friesland en het ‘Urcker’ gebied met zijn oorlogsvloot snel via de door deze gebieden lopende wateren als het Vlie en de Naghel tot ver in het Duitse rijksgebied komen.
Om de toch al wankele eenheid van het keizerrijk in stand te houden is er maar een oplossing: Godfried de Vikingkoning moest worden uitgeschakeld. De graven Gardolfus en Gerolf slagen hierin met hulp van de Saksische graaf Everardus de Saks. Graaf Gerolf krijgt als beloning voor zijn bijdrage een gebied in leen in de buurt van de monding van de oude Rijn. Hij wordt daarmee de stamvader van de latere graven van Holland.
Graaf Gardolfus krijgt dus als beloning van de keizer in leen het gebied Zuidergo bestaande uit het graafschap Stavoren met het noordelijke Friese gedeelte van ‘Urck’. Het zuidelijke gedeelte van ‘Urck’ gaat na de uitschakeling van de Deense Zeekoning als beloning naar ‘Everardo Saxo’ de graaf van Hamaland. Het was deze Everard de Saks die eigenhandig de Vikingkoning met zijn zwaard de doodsteek gaf.

De Vikingen van Godfried de Deen worden na de moord op hun leider door de Friezen en de Saksen uitgemoord. Een Fries Vikingrijk wordt zo in bloed gesmoord, terwijl de Vikingen rond het jaar 880 al enkele generaties in deze gewesten wonen.
Op Wieringen zijn zelfs koningsgraven van deze Noormannen gevonden wat wijst op een permanente vestiging. Zij die de moord op hun koning en de bloedige afrekening overleefden zullen zich hebben aangepast en naast het Friese ook in het ‘Urcker’ gebied zijn blijven wonen. Er is in de oorkonden op ‘Urck’ sprake van ‘servi’ of lijfhorigen. Hoogst waarschijnlijk de afstammelingen van de oude Vikingen van koning Godfried.
Vikingen die uiteindelijk ‘Urcker’ zijn geworden, Wellicht de eerste ‘Urckers’ die een maritieme traditie meebrachten. Want varen en vechten dat konden ze deze Noormannen.

Urker Vikingbloed is echter niet met zekerheid te bewijzen. Er zijn nauwelijks geschreven bronnen uit die tijd die dit noemen, hoogstens zijn er aanwijzingen.
Wel viel het onderzoekers van schedels op het eiland Urk, eind negentiende en begin twintigste eeuw, op dat er opvallende overeenkomsten zijn tussen de Urker schedels en die uit de Scandinavische landen.

De Naghel
Het gehele gebied van ‘Urck’ kent in de negende eeuw twee delen, die gescheiden worden door de rivierstroom de Naghel of Naghelam. Een rivier die in de vroege middeleeuwen een belangrijke rol speelt in de ‘Gouden Eeuw’ van de Friese handel. De Naghel vormt de verbinding voor de goederenhandel van Stavoren naar Kampen en Deventer en vervolgens via de Rijn naar Duitse steden als Keulen. Het gehele ‘Urcker’ gebied, het Fries en Saksisch deel, heeft in die tijd ongeveer de omvang van de huidige Noordoostpolder. De oorsprong voor de latere eilanden Urk en Schokland met hun bevolking en gewoontes. Beide nederzettingen in het midden van de Zuiderzee als een overgebleven herinnering aan dit ooit koninklijke domein ‘URCK’, met oude Friese en Saksische invloeden die tot op de huidige dag nog merkbaar zijn in vooral het Urker dialect en in de Urker afstamming. Fries en Saksisch bloed stroomde door de aderen van deze oude ‘Urckers’ met als stoere toevoeging wellicht nog wat druppels bloed van de Vikingen van Godfried de Zeekoning!

Literatuur:

H.Jaekel; Die Grafen von Mittelfriesland aus dem geschlechtern von Konig Radbods. Gotha-1895.
Dr. D.J. Henstra; Friese graafschappen tussen Zwin en Weser. Een overzicht van de grafelijkheid in middeleeuws Frisia (700-1200). Assen-2012.

Keizer Otto de Grote.